Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW7914

Datum uitspraak2006-02-22
Datum gepubliceerd2006-05-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/1781 WVG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming in de kosten van eigen vervoer op de grond dat betrokkene met begeleiding gebruik kan maken van het collectief vervoer.


Uitspraak

P R O C E S - V E R B A A L van de mondelinge uitspraak op 22 februari 2006 CENTRALE RAAD VAN BEROEP enkelvoudige kamer 5e zaak, reg.nr: 04/1781 WVG Inzake: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, tegen het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.E.F. Bredo, advocaat te Tilburg, zijn vader [naam vader] en zijn broer [appellant]. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.J.C.J. Crombach, werkzaam bij de gemeente Tilburg. Namens appellant is mr. M.E.F. Bredo in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Breda op 9 maart 2004 gegeven uitspraak, reg.nr. 03/1685 (de aangevallen uitspraak). De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar van 22 mei 2003 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft gedaagde de afwijzing van de aanvraag voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van eigen vervoer gehandhaafd op de grond dat appellant met begeleiding gebruik kan maken van het collectief vervoer. Gelet op de in de gemeentelijke - op de Wvg berustende - verordening neergelegde uitgangspunten van de goedkoopste adequate voorziening en het primaat van het collectief vervoer, die volgens vaste jurisprudentie van de Raad aanvaardbaar worden geacht, en de in het onderzoeksrapport van het Regionaal Indicatie Orgaan Midden Brabant van 10 april 2003 neergelegde medische bevindingen komt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Ook in hetgeen namens appellant ter zitting is aangevoerd, er op neerkomend dat gedaagde de hardheidsclausule had behoren toe te passen, heeft de Raad geen aanleiding gevonden om het oordeel en de overwegingen van de rechtbank niet te volgen. Daarbij acht de Raad van belang dat zich juist in het onderhavige geval de situatie voordoet dat er vele gezinsleden aanwezig zijn die indien en voorzover nodig geacht moeten worden bij tourbeurt in de begeleiding van appellant bij het gebruik van het collectief vervoer te voorzien. In dit verband zij gewezen op de vaste jurisprudentie van de Raad (onder meer in zijn uitspraak van 24 december 1999, reg. nr. 98/7777 WVG en van 28 april 1999, reg. nr. 98/687 WVG), inhoudend dat rekening kan worden gehouden met van de betrokken gehandicapten zelf of van anderen in diens omgeving zoals familieleden of huisgenoten, redelijkerwijs te vergen medewerking bij de oplossing of vermindering van de zich voordoende vervoers- of woonproblematiek. Gelet op het vorenstaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. De Raad beslist als volgt: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Waarvan proces-verbaal. Utrecht, 22 februari 2006 De plv. griffier. Het lid van de enkelvoudige kamer. B.M. Biever-van Leeuwen M.I. ’t Hooft Voor eensluidend afschrift de griffier van de Centrale Raad van Beroep.